Foto: Eri Hotta
Niet meer saai
1 oktober 2006 – Nadat filmmaker Theo
van Gogh in Amsterdam was vermoord, keerde schrijver Ian Buruma
terug naar Nederland om te beschrijven wat er in ons land aan de
hand was. Hij had Nederland altijd ‘geruststellend saai’
gevonden, maar dat is voorbij.
In dit artikel
-
Nederlanders zijn zelfingenomen en hebben een gesloten ‘clubgeest’
-
Na de Rushdie-affaire voelden progressieve babyboomers zich verraden
door moslims
- Zonder
sociale voorzieningen zal de integratie beter verlopen, meent
Buruma
In 2005 maakte NOVA-correspondent Twan Huys in Arizona een reportage
over milities in Arizona die jagen op illegale Mexicanen. “Juist
in Nederland weten jullie toch precies waar wij het hier over hebben?”,
kreeg hij te horen. Huys was verbijsterd: in deze uithoek bleek
men precies te weten wat er zes maanden eerder was gebeurd in de
Amsterdamse Linnaeusstraat.
Het voorbeeld illustreert hoeveel indruk de moord op filmer Theo
van Gogh heeft gemaakt. Een paar dagen na de moord besteedde de
New York Times er een hoofdredactioneel commentaar aan: “Er
gebeurt iets treurigs en verschrikkelijks met Nederland, lange tijd
een van Europa’s meest tolerante, fatsoenlijke en multiculturele
samenlevingen”.
Huys schreef een boekje over zijn correspondentschap in New York.
Voor het grootste deel bestaat het uit onderhoudende maar tamelijk
oppervlakkige anecdotes: over de vraag die hij niet aan Clinton
had mogen stellen, over hoe hij de internationale media aftroefde
door Lynndie England te interviewen (de soldaat die over de schreef
was gegaan in de Iraakse Abu Ghraib gevangenis).
Voor meer diepgang kunnen we terecht bij het boek Murder in
Amsterdam van Ian Buruma. Buruma is in een positie om te analyseren
wat er in Nederland aan de hand is: enerzijds is hij een buitenlander,
die het grootste deel van zijn leven in Japan, Hongkong, Londen
en New York woonde. Anderzijds heeft hij zijn wortels in Nederland
en dan vooral in de betere kringen. Hij groeide op in hetzelfde
Wassenaar als Theo van Gogh en hij speelde in de zandbak met de
latere Buitenhof-columnist Herman Philipse.
Mede dankzij deze achtergrond kreeg Buruma voor zijn boek toegang
tot zo’n beetje alle hoofdpersonen van het Multiculturele
Drama: Ahmed Aboutaleb, Frits Bolkestein, Job Cohen, Afshin Ellian,
Geert Mak, Ayaan Hirsi Ali, Theodor Holman, Max Pam, Herman Philipse,
Paul Scheffer, Bart Jan Spruyt, Gijs van de Westelaken en vele anderen.
NEERBUIGEND
Buruma schrijft dat Nederland tot voor kort naar zijn smaak te rustig
was, te ‘geruststellend saai’. Die saaiheid ging samen
met een grote zelfingenomenheid, die tot uiting komt in het idee
dat Nederland een moreel gidsland zou zijn. De Duitsers zijn dan
ook een ideale vijand. Door onze buren als autoritair af te schilderen,
profileren we onszelf als open en tolerant.
Bij deze mentaliteit hoort ook een neerbuigende houding ten opzichte
van de minder bedeelden. Tot voor kort was de macht in handen van
“dames en heren in grijze pakken die het als hun van god gegeven
taak beschouwden om te zorgen voor de pechvogels, de zieken, de
asielzoekers uit het buitenland, en de gastarbeiders”.
Als deze zelfingenomenheid ter discussie wordt gesteld, dan slaat
ze om in paniek en een gevoel van verongelijktheid. Eerst was er
de Rushdie-affaire in 1989, later volgden andere incidenten, zoals
11 september. Veel linkse babyboomers waren verontwaardigd: we zijn
altijd zo goed voor ze geweest en nu doen ze dit! Velen maakten
een omslag “van een positie van automatische, bijna dogmatische
verdediging van multiculturele verdraagzaamheid naar een angstige
verwerping van de islam in het publieke leven”.
Het feit dat de progressieve babyboomers opeens een reactionaire
voorhoede gingen vormen is niet specifiek Nederlands; veel Amerikaanse
neocons zijn ooit begonnen als liberal. Wat wel
specifiek Nederlands lijkt te zijn is de neiging om maatschappelijke
schokken onmiddellijk in te kapselen – een aspect dat in het
boek van Buruma overigens niet uitgebreid aan de orde komt.
De historicus James Kennedy beschreef in Nieuw Babylon in aanbouw
hoe dit in de jaren zestig ging. De elites werden overrompeld door
het studentenprotest, raakten erdoor in paniek en probeerden het
zo snel mogelijk een plek te geven. Hun maatschappelijke opvattingen
van jongeren werden razendsnel overgenomen, waardoor Nederland in
enkele jaren veranderde van een conservatief land in een toonbeeld
van progressief denken.
GEKRENKTE TROTS
Hetzelfde patroon deed zich voor in 2002, toen het rechts-populisme
van Pim Fortuyn bleek aan te slaan bij de bevolking. Opnieuw voelden
de machthebbers zich overrompeld, om het protest vervolgens snel
in te kapselen. De LPF kreeg een plek in de regering, en politieke
partijen struikelden over elkaar om populistische ideeën over
veiligheid en buitenlanders over te nemen.
Eenzelfde gretige inkapseling vond in Nederland niet plaats na
de Rushdie-affaire. Zeker, islamitische voormannen werden uitgenodigd
voor een gesprek op het ministerie, maar veel meer had het niet
om het lijf. Een verklaring is misschien dat etnische minderheden
al ingekapseld waren: hun culturele verenigingen kregen subsidie
en ze hadden hun eigen inspraakorganen.
Mede door die inkapseling is het hele Rushdie-affaire in Nederland
relatief rustig verlopen. De kwaadheid van moslims kwam pas later.
Buruma schrijft dat er altijd een zekere gelatenheid was onder laag
opgeleide Marokkanen, maar degenen met een goede opleiding waren
optimistisch en ambitieus. Ze waren overtuigd dat Nederland hun
land was, dat ze hier een toekomst hadden.
Na 11 september kregen ze opeens het gevoel dat de deur in hun
gezicht werd dichtgeslagen, wat leidde tot verbittering. Buruma
analyseert de gekrenkte trots van degenen die zich in hun bestaan
ontkend voelen, en die soms naar radicale middelen grijpen om toch
betekenis te geven aan hun leven.
Hij suggereert dat dit ook is gebeurd met Mohammed B., die in korte
tijd veranderde van een ogenschijnlijke modelburger in iemand die
het als zijn taak zag om Theo van Gogh te slachten en vervolgens
zelf een martelaarsdood te sterven. B.’s daad is uitzonderlijk,
maar het gevoel buitengesloten te zijn waarschijnlijk niet.
SINTERKLAASLIEDJES
Nederland ziet zichzelf graag als een open samenleving, maar in
feite heerst er een clubgeest, zei Buruma onlangs in NRC Handelsblad.
“Mensen die lid zijn, kennen alle regels zonder erover te
hoeven praten. Mensen die geen lid zijn worden niet naar het leven
gestaan maar: ze zijn geen lid”.
Ongeschreven regels bepalen of je er wel of niet bijhoort. Een
voorbeeld is het feit dat oud-VVD-leider Frits Bolkestein zich druk
maakte over moslimkinderen die geen sinterklaasliedjes zingen. Of
de ophef over de imam die weigerde om minister Rita Verdonk een
hand te geven: “Het feit dat dat in Nederland zó ernstig
wordt genomen, vind ik een uiting van die clubgeest”.
De afwijzende houding ten opzichte van immigranten werd nog eens
versterkt door het beeld dat het profiteurs zijn die misbruik maken
van de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat is ook niet ingericht
op grote aantallen immigranten, meent Buruma.
In het Amerikaanse systeem zijn immigranten gedwongen om zichzelf
te redden, wat uiteindelijk beter uitpakt. Hier staat Buruma dicht
bij VVD-leider Mark Rutte, die flirt met het idee om naar Amerikaans
voorbeeld de bijstand grotendeels af te schaffen. Ook Rutte zegt
dat werklozen uiteindelijk beter af zullen zijn als je hun uitkering
afpakt.
Dat Buruma gecharmeerd is van de dynamiek van de Amerikaanse samenleving
is niet zo moeilijk te begrijpen. Hij maakt het zichzelf echter
een beetje te gemakkelijk door niet in te gaan op de keerzijden
van het systeem, zoals de miljoen alleenstaande moeders die helemaal
geen officieel inkomen meer hebben.
RECHTSE INTELLECTUELEN
Het klakkeloos overnemen van het Amerikaanse model is te simpel.
De kunst is juist om flexibiliteit, eigen initiatief en sociale
mobiliteit te bevorderen zonder gelijkheid en bestaanszekerheid
daarvoor op te offeren. Misschien moet je inderdaad de bijstand
en veel subsidies afschaffen, maar dan wel tegelijk een bescheiden
basisinkomen invoeren.
Buruma’s boek is bekritiseerd door rechtse intellectuelen.
In NRC Handelsblad en in de Groene Amsterdammer hebben Frits Bolkestein,
Paul Scheffer, Theodor Holman, Bart Jan Spruyt en Afshin Ellian
zich beklaagd dat ze door Ian Buruma verkeerd zouden zijn geciteerd
of dat hun opmerkingen uit hun context zouden zijn gehaald.
Voor het merendeel gaat het om details, die voor de strekking van
het verhaal niet zo belangrijk zijn. Dat ligt anders met Bolkestein,
die volgens Buruma heeft gezegd: “Je moet nooit onderschatten
hoe diep de haat onder Nederlanders zit tegen Turkse en Marokkaanse
immigranten. Mijn politieke succes berust op het feit dat ik naar
die gevoelens heb geluisterd”.
Een woordvoerder van Bolkestein zei in NRC Handelsblad: “Het
citaat is niet juist”. Buruma reageerde in dezelfde krant:
“Het is absoluut wat hij gezegd heeft. Geen twijfel over mogelijk.
Ik heb het meteen opgeschreven”.
Het feit dat juist rechtse intellectuelen Buruma aanvallen, zou
de indruk kunnen wekken dat zij in zijn boek worden neergesabeld.
Dat is echter niet het geval. Zowel linkse als rechtse intellectuelen
krijgen de ruimte om hun opvattingen uit te dragen. Buruma laat
soms tussen de regels zijn eigen opvattingen doorklinken, maar meestal
laat hij het aan de lezer over om conclusies te trekken.
-----------
Ian Buruma, Murder in Amsterdam: The Death of Theo van Gogh and
the Limits of Tolerance. The Penguin Press, ISBN 1-59420-108-0.
Prijs 35 euro. Van het boek is een bewerkte Nederlandse versie verschenen
onder de titel Dood van een gezonde roker.
Twan Huys, Ik ben een New Yorker. Prometheus, ISBN 90 446 0864
9. Prijs 15 euro.
-----------
Achtergrond
Nieuws uit Amsterdam ontvangen? Klik
hier
|